Victoriaanse herfstmode uit 1850-1860

Onlangs vond ik weer eens tijd om in mijn collectie Victoriaanse modeplaten te snuffelen. Mijn blik bleef hangen bij enkele mooie najaarsplaten uit het midden van de eeuw. Dit was dé tijd dat de ingekleurde modeplaat haar intrede deed bij de (gegoede) middenklasse. Het was elke maand weer uitkijken naar de nieuwste platen in de damesmagazines! Zijn jullie ook al nieuwsgierig?

Voor het blog van vandaag heb ik gekozen voor drie modeplaten uit de jaren 1851, 1854 en 1864. Op alle platen staat wandelmode, waarmee ik bijvoorbeeld baljurken, rijmode en trouwjapons dus even buiten beschouwing laat. Het is een mooie selectie, waaruit we een aantal interessante modeontwikkelingen kunnen aflezen. Allereerst natuurlijk; de omvang van de rok.

Verandering van silhouet tussen 1850 en 1866

Het silhouet van de modieuze dame veranderde tussen 1850 en eind jaren 1860 van een vrij slanke klokvorm in een ware piramide. Door de uitvinding van de stalen crinoline in 1856 was het mogelijk dat rokken steeds breder werden, omdat het staal van de crinoline vrij licht was vergeleken met de lagen stof uit eerdere periodes. In plaats van vele lagen petticoats kon nu worden volstaan met een lichtgewicht stalen crinoline. En zo werd more is more hét modestatement van de late jaren 1850 en de eerste helft van de jaren 1860. Ook de Franse keizerin Eugénie deed haar duit in het zakje met grote, prachtige japons.

Modeplaat uit Aglaja, oktober 1851.

Modeplaat uit Aglaja, oktober 1851. “Wandelkleedingen. 1e figuur [rechts]: Bruin satijnen japon, lakensche burnous, blaauw Gros de Naples hoed met witte voering en intérieurs. Kinderkleeding. Cachémire jurkje, lakense paletot met fluweel gegarneerd, blaauw satijnen hoed. 3e figuur: Zwart satijnen japon met fluweelen banden gegarneerd, paletot van dezelfde stof. Wit satijnen hoed met vederen en rose intérieurs.” Collectie: My inner Victorian.

De rok groeide dus, maar niet aan alle zijden gelijkmatig. Naarmate de jaren 1860 vorderden, kreeg de rok een meer ovalen vorm, met uitloper naar achteren. Een nieuw modedetail, maar vast mede ingegeven door de praktische implicaties van steeds meer rok voor je voeten. Onderstaande plaat uit 1864 laat een paar mooie voorbeelden zien.

Veranderingen in de rok zien we niet alleen in de omvang. Waar een rok in 1851 nog weinig plooien heeft, en alleen enkele opgestikte sierbanden, heeft een beetje fatsoenlijke rok uit 1854 de nodige lagen, ofwel volants. Dit maakt de rok nog volumineuzer dan hij alleen al met alle petticoats zou zijn. In 1864 zijn deze volants verdwenen, en zie we rechte lagen stof, versierd met horizontale en verticale banden en stiksels. Hoewel de omvang van de rok dus groeit, zien we meer rechte lijnen die de rok optisch wijder, maar niet gevulder doen lijken.

Modeplaat uit Aglaja, oktober 1854:.

Modeplaat uit Aglaja, oktober 1854: “Huiskleeding. Mousseline de soie rok, zwarte basquine met franjes gegarneerd, geborduurde kraag en manchetten. Kanten mutsje.
Wandelkleeding. Zijden japon met drie volants bezet, welke met franjes zijn gegarneerd. Cachemire chále, satijnen hoed. Kanten chemisette en ondermouwen.” Collectie: My inner Victorian.

Hoewel de damesmode vaak wordt aangeduid als japons, zijn het in de jaren 1850 en 1860 vaak ensembles, met rok, lijfje, en bijvoorbeeld een gilet of jasje. De opkomst van het gilet voor vrouwen – oorspronkelijk een ‘mannelijk’ kledingstuk – zorgde in conservatieve kringen voor de nodige kritiek: Een vrouw diende zich vrouwelijk te gedragen én te kleden, en zich niet in het domein van de man te begeven.

Maar juist in de jaren 1850 begonnen vrouwen zich meer naar buiten toe te richten, waarbij ze de mogelijkheid van betaald werk voor vrouwen verkenden, of zoals de Amerikaanse Amelia Bloomer en Libby Miller een radicaal andere kledingstijl ontwikkelden (de reform dress), met het oog op meer bewegingsvrijheid. Ook andere modeontwikkelingen bewogen zich voorzichtig in die richting.

Modeplaat uit Englishwoman’s Domestic Magazine, oktober 1864. The newest fashions for autumn & winter mantles.

Modeplaat uit Englishwoman’s Domestic Magazine, oktober 1864. The newest fashions for autumn & winter mantles. De dames 1, 2 en 4 dragen korte mantels (paletots), die óf aan de taille zeer aansluitend zijn, óf volledig recht naar beneden lopen. De manchetten en voorpanden zijn afgewerkt met bijvoorbeeld glanzend zijde of bont. Dames 3 en 5 dragen grote, dubbellaagse omslagdoeken, die zijn afgezet met horizontale en verticale banden en kralen aan de onderzijde. De bonnets zijn bescheiden, afgezet met grote linten. Collectie: My inner Victorian.

Victoriaanse mouwen: Van wijd tot aansluitend

Op de modeplaat van 1851 draagt de dame links een jas (paletot) met wijde pagodemouwen, met daaronder slechts zichtbaar aansluitende ondermouwen. Hoe de mouwen van haar japon / lijfje eruit zien, kunnen we door de jas niet zien. Haar jas is gemaakt van dezelfde satijnen stof als haar japon.

De pagodemouw was gedurende de hele jaren 1850 erg populair. Op de modeplaat uit 1854 zien we wijde, met kant afgezette ondermouwen (engageantes), die horen bij een flinke pagodemouw. De ondermouwen piepen maar net onder de onder de grote kasjmier sjaal uit, die duidelijk de blikvanger van deze plaat is.

Victoriaanse mode mouwen uit 1851 1854 1864

Van links naar rechts: Pagodemouwen met kleine aansluitende witte ondermouwen (1851), net zichtbare grote kanten ondermouwen, behorend bij een pagodemouw (1854) en korte rechte mouwen met rechte manchetten (1864).

De rechterdame – die in deze setting thuis bezoek ontvangt – kiest in haar ontvangstkleding echter voor een andere mouw, die door de pofmouw wel flink wat volume heeft, maar aansluitend is aan de pols. Wel zo praktisch in het huishuiden en bij het schenken van de thee. Haar mouwen zijn ook – heel modieus – met kanten manchetten afgewerkt.

In de jaren 1860 zien we dat mouwen steeds meer aansluitend en dus ook praktischer worden. Op de plaat uit 1864 hebben alle ensembles vrij korte, rechte mouwen, waarbij een ondermouw of blouse er duidelijk zichtbaar onderuit steekt.  Deze zijn vrij eenvoudig en niet meer met kant afgewerkt, maar de mouwen van de mantels hebben wel een mooie brede band als afwerking, bijvoorbeeld van satijn, zijde of bont. Deze mouwen gaven vrouwen net wat meer praktische bewegingsvrijheid dan in het decennium ervoor.

Hoofdbedekking: Bonnets

In de 19e eeuw droeg iedereen hoofddeksels; ze hoorden gewoon bij je dagelijkse outfit. Voor vrouwen in de jaren 1850 en 1860 betekende dit geen (mannelijke) hoed, maar een bonnet op het hoofd. En ook hierin zijn kleine, maar interessante verschuivingen te zien in het midden van de 19e eeuw.

Op de modeplaat uit 1851 zien we eigenlijk nog vrij ouderwetse strooien bonnets, of luifelhoeden, die goed illustreren waar het vrouwelijke hoofddeksel oorspronkelijk voor bedoeld was: Het tonen én in stand houden van de zedigheid.

De grote ‘overkapping’ zorgde ervoor dat het haar en gezicht van een dame grotendeels bedekt waren, zodat zij niet zomaar door nieuwsgierige ogen gezien konden worden. Daarnaast belemmerde een grote luifelhoed het zicht van de draagster, waardoor zij haar hoofd moest draaien om bijvoorbeeld naast zich te kunnen kijken. Even ongezien vanuit je ooghoeken naar een leuke man kijken, was er dus niet bij.

De bonnets uit 1851 laten zien dat zij op een overgangspunt in de mode staan. Want ondanks het feit dat de afscherming van het gezicht nog vrij fors is, was dit in de jaren 1830 en 1840 nog veel sterker het geval.

victoriaanse bonnets 1851-1854-1864.

Victoriaanse bonnets in 1851, 1854 en 1864. De bonnet werd steeds meer een decoratieve accessoire – compleet met bloemen en linten – en minder een afscherming van haren en aangezicht.

Keizerin Eugénie was een van de eersten die besloot dat de bonnet wel wat minder prominent mocht zijn. Een idee dat door modieuze vrouwen maar wat graag werd overgenomen. Op de modeplaat uit 1854 is al te zien dat de bezoekende dame (links) een vrij kleine bonnet draagt, die bovendien zeer kleurig en uitbundig versierd is. De ogen zijn volledig vrij, en de haren voor een groot deel.

Het lijkt op de modeplaat zelfs net alsof de bonnet zó ver naar achteren op het hoofd is gezet, dat deze wel eens af zou kunnen vallen. Een Britse krant merkte in 1855 echter over de bonnet van Keizerin Eugénie op, dat deze haar kapsel lijkt te ondersteunen en haar hele houding juist extra gracieus maakt.

Een decennium later was de strooien luifelhoed zo goed als verdwenen. Op de modeplaat uit 1864 dragen de dames eerder stoffen kapjes met kanten afwerking, die nu wel heel ver op het achterhoofd zijn geplaatst. De zijden strikken die de bonnet op het hoofd moeten houden, zijn uitbundig aanwezig. Maar als serieuze hoofdbescherming tegen regen (of nieuwsgierige mannenogen) is de bonnet niet meer geschikt. En daarmee is de bonnet vooral een decoratief mode-item geworden, en niet meer de bewaarster van goede zeden.

Kleuren: Van ingetogen tot lekker fel

In de jaren 1840 was de damesmode vrij ingetogen geweest, ook als het gaat om kleurgebruik. Dit had te maken met sociale verwachtingen – je diende je als vrouw niet te veel op te dirken, en vooral een elegant, bescheiden ensemble aan te trekken – en met technische mogelijkheden. Op de plaat uit 1851 zien we dan ook ingetogen herfstkleuren als bruin en zwart, en de accessoires zijn bijpassend rustig en contrastvrij. Alleen het kinderjurkje heeft wat vrolijke kleuren in de rok.

Modeprent Aglaja 1851.

Detail van bovenstaande modeprent uit Aglaja (1851), met sobere kleuren. Alleen de rok van het meisje heeft een aantal vrolijke kleuraccenten.

In de jaren 1850 ging als eerste de rem van de maatschappelijke druk: Damesmode mocht opzichtiger worden, en verschillende kleuren vrolijk met elkaar gecombineerd worden. Zoals te zien is op onze plaat uit 1854; de diepe kleur van de roodbruine rok veroorzaakt een groot contrast met de driekleurige kasjmier sjaal en de nog bontere bonnet! De dame naast haar draagt een tweekleurig ensemble, namelijk – heel modieus – een rok die lichter is dan het lijfje. Heel bescheiden is het in ieder geval niet.

Modeplaat uit Aglaja, met felle kleurenstoffen victoriaanse mode 1864.

Detail van bovenstaande modeplaat uit Englishwoman’s Domestic Magazine (1864). Dankzij nieuwe technieken werd het mogelijk dat kledingstukken de meest felle kleuren kregen, zoals felgroen, felpaars en hardblauw.

Maar na de uitvinding van chemische aniline kleurstoffen rond 1857 was het hek pas echt van de dam. Als eerste kwam er een felle kleur paars (mauveïne) op de markt, maar ook felgroen werd razend populair. De twee middelste japons op de plaat uit 1864 laten dit goed zien. Overigens werden groene, gele en blauwe jurken vaak gekleurd met arsenicum, wat bijzonder schadelijk bleek voor de gezondheid…

Zo krijgen we dus met de mode van de jaren 1850 en 1860 niet alleen een inkijkje in verschillende interessante stijlen, maar ook in de verschuiving van de maatschappelijke positie van de vrouw. De kleinere bonnet en praktische, smallere mouwen zorgden langzaam voor meer bewegingsvrijheid. Daarnaast gaven de felle modekleuren vrouwen letterlijk een dominantere zichtbaarheid in het straatbeeld. Een ontwikkeling naar meer gelijkwaardigheid, die zich moeilijk meer liet stoppen.

Ik ga maar weer eens theezetten. Lekker herfstig, een zwarte melange met sinaasappelstukjes.


Voor het schrijven van dit blog heb ik de volgende bronnen gebruikt:
C. W. Cunnington: English Women’s Clothing in the Nineteenth Century  (1937, herdruk uit 1990).
Mimi Matthews: A Victorian Lady’s Guide to Fashion and Beauty (2018).

6 gedachten over “Victoriaanse herfstmode uit 1850-1860

  1. Waren de met arsenicum bewerkte stoffen voor de draagsters ook nog schadelijk? Kan me voorstellen dat bij het wassen van de japonnen ook nog schadelijke stoffen vrij kwam.

    • Jazeker, het dragen van deze stoffen was zeer schadelijk! Net zoals het gebruik van deze kleurstoffen in behang. Het probleem was dat mensen niet wisten waar hun vage kwaaltjes vandaag kwamen, maar er hebben zeker mensen gezondheidsschade door opgelopen, ook met de dood tot gevolg.

      Over het vrijkomen van de kleurstoffen bij wassen had ik nog niet nagedacht. Hele japons werden sowieso zo min mogelijk gewassen, vandaar ook de losse ondermouwen, of los te halen kraagjes en manchetten. Dat was beter voor de (dure) stof.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.