De meeste kerstverhalen van Charles Dickens hebben op het eerste gezicht iets ongewoons. Ze zitten vol met griezelige spoken die je de stuipen op het lijf jagen (A Christmas Carol), ze spelen niet altijd in de kersttijd, en vertellen over vreemdsoortige hallucinaties (The Cricket on the Hearth). Ook Dickens’ tweede kerstverhaal is wat je noemt anders dan anders. The Chimes heeft een bijzondere verhaallijn, die moderne lezers voor vraagtekens plaatst. Maar dat maakt het zeker niet minder de moeite waard om te lezen…
Na zijn doorslaande succes in 1843 met A Christmas Carol, was het niet gek dat Dickens dit financieel aantrekkelijke kunstje het jaar erop nog eens probeerde te herhalen. Kerstspecials, toen net als nu, legden immers wat extra geld in het laadje. Maar Dickens maakte zich het er niet met een gemakkelijk verhaaltje vanaf. Naast een nieuw spannend en spooky verhaal, is The Chimes – A Goblin Story of Some Bells That Rang An Old Year Out and A New Year In voor de ingewijde lezer ook een werk bomvol maatschappijkritiek, waar de victoriaanse lezers nog lang na Kerstmis over zouden napraten.
In The Chimes maken we kennis met Toby ‘Trotty’ Veck, de arme loopjongen (ook al is hij al op leeftijd) die de hele dag buiten staat om boodschappen van de ene naar de andere persoon over te brengen. In een tijd zonder WhatsApp wilden mensen elkaar ook wel eens snel van iets op de hoogte brengen; en de vele ticket-porters op straat brachten dan ook voor een schamel centje alle berichten rond in Londen. Snel, goedkoop, maar beslist niet onder de beste werkomstandigheden.
En dus ook niet voor Toby. De hele dag staat hij – hoewel hij door zijn leeftijd al niet meer zo goed ter been is – te wachten totdat mensen hem een opdracht geven. Dat is belangrijk, want zonder werk is er ook geen eten. Eenzaam wachtend in een hoekje bij de deur van de kerk, is zijn dag behoorlijk eenzaam. Zo voelt Toby het echter niet, want hij heeft voor zijn gevoel gezelschap van de klokken in de kerk, die hem wel toe lijken te spreken. Hij heeft groot ontzag voor de oeroude torenklokken, waarvan wel wordt gezegd dat ze omgeven worden door geesten…
The Chimes is een verhaal in vier delen, toepasselijk ‘kwartieren’ genoemd, naar de delen van de klok. In het eerste kwartier zien we hoe Toby Oudejaarsdag doorbrengt. Wachtend zoals altijd, in de buurt van de kerk, om opdrachten in ontvangst te nemen. Dickens weet de ijzige wintersfeer erg goed te omschrijven:
“And a breezy, goose-skinned, blue-nosed, red-eyed, stony-toed, tooth-chattering place it was, to wait in, in the winter-time, as Toby Veck well knew. The wind came tearing round the corner—especially the east wind—as if it had sallied forth, express, from the confines of the earth, to have a blow at Toby.”
Maar Toby is een goedmoedig persoon, die altijd wel iets positiefs in een situatie ziet. Van de vorst, kou en storm blijft hij tenminste lekker wakker en fris, aldus de snedige Dickens.
Van één ding wordt de oude Toby echter wel verdrietig: datgene wat hij in de kranten leest. Daarin staat dat arme mensen – zoals hij – voor veel overlast zorgen, en in hun aard onverbeterlijk slecht zijn. Hoewel het voor de lezer duidelijk is dat hij absoluut niet zo is, lukt het Toby niet om de mening van hooggeplaatse mensen in de krant van zich af te schudden. Hij zegt:
‘I don’t know what we poor people are coming to. […] It seems as if we can’t go right, or do right, or be righted,’ said Toby. ‘I hadn’t much schooling, myself, when I was young; and I can’t make out whether we have any business on the face of the earth, or not. Sometimes I think we must have—a little; and sometimes I think we must be intruding. […] We seem to be dreadful things; we seem to give a deal of trouble; we are always being complained of and guarded against. One way or other, we fill the papers.’
Een slim staaltje psychologie van Dickens om juist Toby kritiek te laten hebben op de allerarmsten in de samenleving – de groep waartoe hij zelf behoort. Toby heeft, ondanks zijn inzet en morele waardigheid, duidelijk een heel laag zelfbeeld. En nu is het natuurlijk aan de lezer om te denken: Jij bent wel de moeite waard!
Gelukkig komt dan dochter Meg een warme maaltijd brengen, bestaand uit pens (rundermaag) en aardappelen. Pens is bescheiden armeluisvoedsel, maar Toby is er dolblij mee en gaat dankbaar op de stoep zitten ‘dineren’. Meg vertelt hem dat ze de volgende dag met haar verloofde, Richard, gaat trouwen. Ze hebben nu vanwege hun financiële situatie wel lang genoeg gewacht.
Terwijl ze daar zo gezellig zitten, wordt hun geluk ruw verstoord door een bewoner van één van de mooie huizen in de straat. Het is Alderman Cute, die als een soort wethouder gezag heeft in de stad. Hij begint op een denigrerende manier op de geschrokken Toby in te praten, en meent dat trouwen voor armen verboden zou moeten worden!
“[T]hey have no right or business to be married, […] they have no earthly right or business to be born.”
De vrolijk stemming is daarmee meteen weer verdwenen. Het is wel duidelijk hoe Dickens de rollen in zijn roman verdeeld heeft. De armen zijn welwillend en hardwerkend, maar soms de wanhoop nabij. En de gegoede middenklasse is hooghartig; noemt zich Vriend van de Armen, maar duwt ondertussen de onrendabelen steeds verder naar beneden.
Van Alderman Cute moet Toby wel een brief bezorgen aan een parlementarieër in de stad. Dit doet hij braaf, maar ook bij de rijke Sir Joseph krijgt hij een lange betuttelende preek te horen, over hoe slecht hij het wel niet doet. Maar hij moet wel een brief terugbezorgen – aangaande de aanhouding van een voortvluchige ‘vagebond’, genaamd Will Fern.
En juist die Will Fern komt Toby toevallig op de terugweg tegen. Will blijkt een hardwerkende smit, die het niet meer lukt om van zijn ambacht rond te komen. Daarom is hij samen met zijn kleine nichtje Lilian naar Londen gekomen om – net als veel anderen – werk te zoeken in de grote stad. Toby waarschuwt Will voor de ophanden zijnde arrestatie, en biedt ze beiden onderdak voor de nacht. Hij is heel blij dat hij zijn eten met hen kan delen.
Diezelfde avond leest Toby in de krant dat een vrouw zichzelf en haar kind om het leven heeft gebracht. Toby vind het verschrikkelijk wreed en slecht. Wat moet dat een slechte vrouw zijn – wat zijn de armen toch slecht!
En dan beginnen plotseling de klokken te luiden. Ze galmen ongewoon luid, en lijken zijn naam te roepen! Stiekem, zonder dat iemand het ziet, sluipt hij in de donkere nacht naar buiten om polshoogte te gaan nemen bij de kerk. Daar blijkt de deur naar de klokkentoren open te staan. Toby gaat naar binnen, en de deur valt dicht. De klokken vallen stil.
Na een hele lange aanloop begint hier eindelijk de crux van het verhaal: De klokken blijken inderdaad bewoont te worden door allerlei wezens: “dwarf phantoms, spirits, elfin creatures of the Bells.” Ze hebben allerlei vormen, van oud tot jong, en van aardig en vrolijk tot gemeen. Maar het engst zijn de kobolten, die ieder één bel bewonen. Zij spreken Toby aan op zijn slechte gedrag: Hij mag niet oordelen over anderen, mag het geloof niet opgeven dat een mens altijd in staat is tot verbetering.
‘The voice of Time,’ said the Phantom, ‘cries to man, Advance! Time is for his advancement and improvement; for his greater worth, his greater happiness, his better life; his progress onward to that goal within its knowledge and its view, and set there, in the period when Time and He began.’
Een hele 19e eeuwse boodschap over vooruitgang! De kobolten die in de klokken huizen nemen het Toby kwalijk dat hij geen medelijden had met de vrouw over wie hij las in de krant. Ze verwijten hem dat dat hij steeds meer begint te geloven dat er op aarde voor de armen geen plek is.
Daar hebben we Dickens’ omgekeerde psychologie weer. In tegenstelling tot in A Christmas Carol is het nu de arme donder die een lesje moet leren over zijn hooghartigheid. Deze omdraaien van rollen is een bevreemdende ervaring – maar voor het overbrengen van de boodschap werkt hij wel.
Om hem te leren dat hij meer medeleven moet hebben, tonen de geesten Toby het levensverhaal van zijn dochter, zodat hij van haar lot kan leren. De “Spirit of the Chimes” zal hem begeleiden. Van Toby zelf is nu niet meer dan een ziel over. Hij is dood, maar zijn geest wordt negen jaar de toekomst in geslingerd.
In die toekomst blijkt het Meg, Richard, Lilian en Will niet bepaald goed af te gaan. Meg en Richard trouwen pas laat, maar dan is Richard inmiddels al aan de drank geraakt. Will zit vaak in de gevangenis, en Lilian heeft zich tot de prostitutie moeten verlagen. Uiteindelijk blijft zijn lieve Meg als weduwe alleen achter met een jong mooi dochtertje. En zo leert Toby dat het noodlot van de wanhopige vreemdelinge uit de krant ook zomaar dat van zijn eigen dochter en kleindochter kan zijn…
Een heftig verhaal, Mr. Dickens! Hoe vreemd het ons ook moge voorkomen; het diepgewortelde christelijke geloof van een victoriaan als Charles Dickens maakte het voor hem voorstelbaar dat – in extreme omstandigheden – een onschuldige dood beter is dan een heel leven in zonde. Als het gaat om de keuze tussen de hemel of de hel, dan kiest de liefdevolle moeder genade voor haar kind; de opoffering van één zondige ziel voor de redding van de andere.
Dickens’ bedoeling is duidelijk: We leren hoe iemand buiten zijn eigen schuld vreselijk diep kan zinken en dan voor onorthodoxe oplossingen kan kiezen, ook al lijkt dat vanuit onze eigen situatie nog zo ondenkbaar. Aan het einde van The Chimes heeft Toby – net als Scrooge – zijn les geleerd. Eindelijk begrijpt hij de beweegredenen van de moeder uit de krant, waarover hij eerder zo oordeelde. Hij staat open voor de mensenliefde die we zouden moeten ervaren; en dat niet alleen met Kerst.
De boodschap is origineel, zelfs radicaal voor Dickens’ tijd, en sloot aan bij de grote armoedeproblemen in de hongerige jaren 1840. Maar literair gezien is het verhaal eerlijk gezegd nogal verwarrend. Je wordt als lezer van hot naar her geslingerd.
Dickens’ tweede kerstverhaal is lang niet zo sterk als zijn eerste. Wederom wordt zijn hoofdpersoon – net als de lezer – met behulp van een aantal bovennatuurlijke wezens en een paar schrijnende scènes op zijn eerdere fouten gewezen. Een herhaling van zetten dus, maar dan zonder de duidelijke samenhang van A Christmas Carol. Het plot van The Chimes raakt een beetje ondergesneeuwd in dit verhaal en is duidelijk een vaartuig voor de boodschap, die Dickens na aan het hart lag.
Toch vind ik het boek voor iedereen die zich voor de 19e eeuw interesseert zeker een aanrader om te lezen. Eerlijk is eerlijk, ik werd er niet vrolijk van, en het brengt je als moderne lezer niet bepaald in een knusse kerststemming. Wat echter wel de moeite waard is, is het tijdsbeeld van de jaren 1840, waarover we hier meer leren, en de goede oefening in medeleven.
Waarover oordelen wij te snel in onze wereld? Van welk leed hebben wij geen weet? Wat zouden wij kunnen doen om de lijdenden in onze samenleving te helpen? Dat blijft, nu en al vele kersmissen lang, een heel belangrijk thema.
De kracht van The Chimes zit hem wat mij betreft in de wrange humor – bijvoorbeeld van de rijke heer die de maaltijd van Toby als ‘te luxe’ omschrijft – en de fantastisch sfeervolle omschrijvingen van winters Londen. Al in de eerste zin wordt je door de humor en griezelige setting gegrepen; perfect leesvoer tijdens de donkerste dagen van het jaar.
Voor wie het verhaal voor zichzelf wil gaan ontdekken heb ik de volgende leestips: Het Engelstalige origineel is gratis te lezen via het Gutenberg Project (zie onderstaande bronnen). Een moderne vertaling naar het Nederlands is o.a. die van Mark van Dijk uit 2017, onder de titel ‘Het Carillon’.
Het is alweer bijna tijd voor thee. Ik sluit graag af met de laatste zinnen van Charles Dickens uit The Chimes:
So may the New Year be a happy one to you, happy to many more whose happiness depends on you! So may each year be happier than the last, and not the meanest of our brethren or sisterhood debarred their rightful share, in what our Great Creator formed them to enjoy.
Voor het schrijven van dit blog heb ik de volgende bronnen gebruikt:
Charles Dickens: The Chimes (1844). Via Gutenberg.org.
Charles Dickens: The Chimes (uitgave 1908). Via Archive.org.
Philip V. Allingham: “The Chimes: A Goblin Story of Some Bells That Rang An Old Year Out and a New Year In”. Op: Victorianweb.org.
The Chimes op Wikipedia.org.
Wat een interessant en leuk blog weer om te lezen.
Dank je wel!
Dit blog is zeer de moeite waard om te lezen! Ik ben benieuwd hoe het Dickens verhaal afloopt.
Goed om te horen! Misschien eens lekker voor het hele verhaal gaan zitten in de kerstvakantie? 🙂