Ik spring weer terug in mijn tijdmachine en reis mee met het laatste etappe van de reis door Nederland die Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp maakten in 1823. In dit laatste deel zien we vooral het contrast tussen de armoede in de Drentse veenkolonies en de weelde en rijkdom van buitenplaatsen rond Utrecht en de Betuwe. Inmiddels zijn de heren ook het lopen zat en nemen ze wat vaker de luxe diligence.
Toen Van Lennep en Van Hogendorp nog in Hoorn waren, kregen ze al wat mee over de Maatschappij van Weldadigheid. Herinner je je nog die brave huisvader uit Hoorn, die uit armoede was gaan bedelen? Hij werd zonder meer naar de bedelaarskolonie Ommerschans in Drenthe gestuurd en zag zijn kinderen nooit meer terug.
Bij dit Ommerschans gaan Van Lennep en Van Hogendorp nu een kijkje nemen. Ook gaan ze kijken in de vergelijkbare koloniën Frederiksoord en Willemsoord, tussen Heerenveen en Meppel. Ze schrikken van wat ze daar aantreffen – al is het in Ommerschans een stuk slechter dan in de andere twee.
De heren doen uitgebreid verslag over de gezinnen die in Frederiksoord werken op het land of in andere beroepen; hoe ze wonen, wat ze verdienen, wat ze verbouwen en of ze wel naar de kerk gaan.
Op zich lijken Frederiksoord en Willemsoord behoorlijk te functioneren, maar toch blijkt uit sommige details dat het vooral een Haags project van de tekentafel is. Er is bijvoobeeld niet voldoende rekening gehouden met de hoeveelheid land die je nodig hebt om genoeg voedsel te produceren. Ook vinden de bewoners de behandeling betuttelend; velen van hen proberen dan ook de regels te omzeilen.Ieder huisgezin wordt bij diens aankomst in een huisje geplaatst, dat een kamer met twee ramen in de voorgevel bevat. In de kamer staan de nodige meubelen, een kast en verder is de kamer van een bedstede voorzien; alles zeer ruim. Erboven is een zoldertje: [..] Achter het woonvertrek is een ruime schuur waarin de kolonist een goede melkkoe en de nodige brandstoffen vindt. Ook krijgt het gezin nieuwe kleding.
Van Hogendorp heeft de meeste kritiek op de plicht om naar de kerk te gaan – een plicht die massaal omzeild wordt. Verder is hij kritisch over de leerstof op de kolonieschool en de praktische haalbaarheid van dit woon- en werkverschaffingsproject. Dat het nóg erger kan laat echter de situatie in de Ommerschans zien.
“De pijnlijkste uren die ik ooit heb meegemaakt.”
De kolonie van Ommerschans bestaat uit een gesloten gebouw met soldaten aan de poort. De mannen en vrouwen zijn van elkaar gescheiden. De meeste bewoners waren kleine ambachtslieden geweest in de steden van West-Nederland, maar konden door armoede niet meer rondkomen. Wanneer zij dan bijvoorbeeld uit bedelen gingen, werden ze zonder pardon opgepakt en naar Drenthe gedeporteerd.
Van Hogendorp voelt duidelijk aan dat dit voor de mensen vreselijk moet zijn geweest. Zo vraagt hij aan één van de vrouwen, waar zij liever zou zijn; thuis of op de Ommerschans. Helaas wordt zij door de directeur geïntimideerd om vooral niet naar waarheid te antwoorden. Een andere vrouw durft wel te antwoorden: “Nou, daar waar ik vandaan kom! Liever dan in dit vervloekte gebouw, dat ik wel in de Noordzee zou willen verzuipen!”
Het leven in de kolonie is streng en hardvochtig. De regel is: Wie niet werkt, zal niet eten. Iemand die maar half werkt, krijgt dus een halve portie. Wie niet werkt, krijgt niets. Ook niet als je ziek bent.
Het is dus bepaald geen makkelijk leven en veel kinderen huilen van de honger. Van Hogendorp spreekt een jongetje van zeven jaar aan:
“Van Hogendorp: Hoe kom jij hier, jongetje?
Het kind zucht, antwoordt niet en knijpt een traantje weg.
Van Hogendorp: Antwoord maar eerlijk, waar kom je vandaan?
Het kind: Uit Rotterdam, mijnheer.
Van Hogendorp: En wat had je gedaan, zodat je hier gebracht werd?
Het kind: Ik had gebedeld, mijnheer, en toen pakten de dienders mij op en brachten mij naar de gevangenis, en daar heb ik acht weken in gezeten, en toen hebben zij mij hier naar toe gebracht.
Van Hogendorp: En wisten je ouders dat je bedelde?
Het kind: Ja mijnheer, mijn vader had tegen mij gezegd dat ik dat moest doen.
Van Hogendorp: Wat deden uw ouders?
Het kind: Mijn vader was kreupel en mijn moeder werkte in de huishouding voor rijke mensen. Maar in de gevangenis heb ik mijn ouders dikwijls gezien. Sindsdien heb ik niets van ze gehoord.”
Op deze manier doen Van Lennep en Van Hogendorp verslag van de ellende in Ommerschans. Het dagboek staat vol verhalen van onrecht en rampspoed die zij op deze plek te zien krijgen. Mensen die onterecht gevangen gehouden worden, honger en ziekte. De reizigers willen dan ook gaan proberen om de misstanden na thuiskomst aan de kaak te stellen. Zoals Van Lennep zelf zegt:
“Zeer ontroerd namen wij afscheid van hem, na drie en een half uur in en om het gebouw doorgebracht te hebben. Deze uren behoren zeker tot de pijnlijkste die ik ooit heb meegemaakt.”
Gelukkig kunnen hij en zijn vriend wel vertrekken. Hun ergste persoonlijke ‘rampspoed’ beperkt zich tot zoekgeraakte bagage (gevolg: enkele dagen (!) zoeken in de omgeving), een pijnlijke voet, en… aangezien worden voor een stelletje bedelaars. En dat is, met wat we geleerd hebben in de Ommerschans, niet bepaald zonder risico.
Noblesse oblige – of zoiets
Dat ze meestal niet herkend worden als heren van stand hebben ze voor een groot deel aan zichzelf te danken. Om redenen die Van Lennep niet duidelijk benoemd, reizen de jongens in eenvoudige kleding, zoals een boerenkiel. Dit zorgt ervoor dat ze in menige herberg voor armelui worden aangezien; met als gevolg dat ze vaak kleine kamers met flodderige vlooienbalen aangeboden krijgen. Soms wordt hen zelfs gezegd, dat ze samen maar een bed moeten delen. Maar een ‘wie-denk-je-wel-niet-dat-ik-ben’-tirade van Van Hogendorp trekt dat meestal wel weer recht.
Maar dan kun je dus beter niet straalbezopen over landweggetjes gaan lopen. In de buurt van Bredevoort komt Van Hogendorp op het idee om lekker advocaat te maken. Deze maakt hij van eieren en brandewijn. (Note to self: dat wil ik ook een keer doen!)De drank stijgt hen echter al snel naar het hoofd, en al waggelend vervolgen ze hun weg. Ze zijn echter zo lam dat ze op een gegeven moment maar besluiten om een dutje doen onder een boom. Totdat ze gevonden worden door een voorbij komende veldwachter. Deze schopt Van Hogendorp zo fel wakker dat hij in een droogstaande sloot rolt. De veldwachter wil de heren oppakken als landlopers – en we weten allemaal waar die terecht komen!
Van Hogendorp is na zijn dutje gelukkig weer nuchter genoeg om hoog van de toren te blazen over zijn adelijke status; die dikt hij zelfs een beetje aan. Van Lennep vindt het reuze grappig dat de brave diender zo de les gelezen wordt. En zo mogen ze na wat uitdelen van tabak en een ferme handdruk hun weg weer vervolgen.
Nederland in de 19e eeuw
Een groot deel van deze laatste etappe kunnen de reizigers op bezoek bij familie en kennissen van Van Hogendorp. In 1819 was het de laatste keer dat hij deze mensen bezocht had. Het feit dat verwezen wordt naar een reis van vier jaar geleden, laat zien dat reizen in die tijd echt behoorlijk lastig was. De diligence tussen Almelo en Deventer doet er 9½ uur over. Familieleden die woonden in Den Haag en Apeldoorn woonden dus in het tijdperk van vóór de trein gevoelsmatig net zo ver weg van elkaar, als ik verwijderd ben van mijn familie in Nieuw-Zeeland!
Maar goed, terug naar Van Hogendorp en Van Lennep. Ze bezoeken steden als Kampen, Zwolle, Zuthpen en Deventer. Omdat in Deventer in onze tijd elk jaar het Dickens Festijn wordt gehouden, was ik benieuwd naar wat onze 19e-eeuwse reizigers van deze stad vonden.Als ik hun beschrijving goed lees, hebben ze ook door het Bergkwartier gelopen, waar het Dickens Festijn plaatsvindt. Helaas vinden zij de stad “zeer oud en lelijk – […] verscheidene gebouwen zijn merkwaardig van lelijkheid”. Natuurlijk is het Bergkwartier in onze tijd goed gerestaureerd, maar ik vind het grappig om te beseffen dat de stad die voor ons eenmaal per jaar het toonbeeld van de 19e eeuw is, door deze heren totaal wordt afgekraakt. Wat voor ons misschien als idyllisch geldt, is voor hen ouwe troep.
Buiten de steden wandelen de heren tussen prachtige landschappen met beekjes, zandweggetjes, boomgaarden met allerlei soorten fruit en noten, velden met boekweit, haver, koren en hennep. Ze doorkruisen weilanden, heuvels en bossen. Prachtig om te lezen dat Nederland er vroeger zo uitzag!
Tussen al dit moois liggen natuurlijk de buitenplaatsen: Luxe landgoederen van rijke stedelingen die in de zomer de stad willen ontvluchten. Van Lennep en Van Hogendorp bezoeken tientallen landgoederen, ookal kunnen ze de meeste alleen van buiten bewonderen. Bij Paleis Het Loo mogen ze wel naar binnen – en de slaapkamer van koningin vinden ze het mooiste. Wat leuk, ik ben ook op Paleis het Loo geweest om de koninklijke vertrekken te bewonderen!
Ik vind het leuk om te lezen hoe mooi en groot deze landgoederen erbij stonden. Helaas is inmiddels veel ervan verdwenen.
Na de Betuwe reizen de heren nog verder naar onder andere Den Bosch, delen van Brabant, Zeeland en uiteindelijk gaan ze terug naar Den Haag. Dit deel van het dagboek vond ik wat minder vlot om te lezen, en dat is geen toeval. Het lijkt erop Van Lennep en Van Hogendorp aan het einde van de route ook nogal moe gereisd waren. Van Lennep is er zelfs niet aan toegekomen om dit deel afdoende in zijn dagboek te beschrijven: We kennen het verloop van de reis daarom met name nog uit de brieven die hij naar zijn zus stuurde. Ook lijkt het erop, dat de heren hun onderlinge gezelschap na drie maanden wel zat waren. Na deze reis zijn ze dan ook geen vrienden gebleven.
Waar blijft de tijd?
Op 2 september 1823 komen de heren aan in Den Haag. Daarmee eindigt ook mijn reis door het Nederland van de vroege 19e eeuw.
Hoewel Nederland qua uiterlijk natuurlijk erg veranderd is, vind ik dat eigenlijk niet eens het grootste verschil tussen toen en nu. Eigenlijk is dat vooral de beleving van tijd, afstand en snelheid. Van Hogendorp en Van Lennep staan vaak om 5:00 uur ‘s ochtends op om zoveel mogelijk kilometers per dag af te leggen – en dat te voet. Soms moeten ze urenlang wachten op de diligence, zitten ze uren achtereen in de trekschuit en nemen ze bijvoorbeeld vier uur de tijd om brieven te schrijven naar het thuisfront. Bagage en brieven worden opgestuurd naar vooraf afgesproken punten. En soms hoor je dus wekenlang niks van je familie, en is je bagage dagenlang zoek.
Wat is het meest opvalt voor de moderne lezer is de ruimte die men overal voor nam – en moest nemen. Haast had je niet, want niemand had haast. Sommige dingen gingen nu eenmaal niet sneller. Hoewel ik blij ben dat ik tegenwoordig geen dagen meer doe over een reis naar Groningen, lijkt me die verplicht ingebouwde rust ergens ook prettig. Ik hoop dat ik hier aan zal denken, als ik weer eens loop te foeteren wanneer mijn bus vijf minuten te laat is.
En met die overdenking neem ik tijd voor thee. Ik ga voor een English Blend met melk.
Bij het schrijven van dit blog heb ik de volgende bronnen gebruikt:
Voor de citaten, die ik zelf wat leesbaarder heb gemaakt voor een modern publiek:
Marita Mathijsen, Dagboek van Jacob van Lennep. Deze was online beschikbaar, maar is inmiddels verwijderd. Haar huidige blog vind je hier.
Verder: Geert Mak en Marita Mathijsen: Lopen met Van Lennep; de zomer van 1823; dagboek van zijn voetreis door Nederland (2000).